Niet bestraffen van daden die onder dwang zijn gepleegd
Kamerlid Mütluer wierp in haar Kamervragen onder meer de vraag op of we het beginsel van non-punishment voor slachtoffers van criminele uitbuiting in de wet zouden moeten verankeren, zoals Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) na onderzoek adviseert. Het non-punishmentbeginsel, is zowel in het Verdrag van Warschau als de Europese mensenhandelrichtlijn uit 2011 opgenomen. Het legt landen de verplichting op om slachtoffers die onder dwang strafbare feiten plegen, daarvoor niet te vervolgen en te bestraffen. Immers, als iemand anders jou dwingt die feiten te plegen, is het wrang als de rechter je daar tóch voor bestraft. CKM-woordvoerder Shamir Ceuleers: “Toch gebeurt dat vaak wel. Voor een jongen die tot drugsdelicten wordt gedwongen, is het waarschijnlijker dat hij als drugscrimineel wordt veroordeeld dan dat hij als slachtoffer wordt erkend en bescherming krijgt.”
Minister: "Openbaar Ministerie en rechter voldoende in staat”
Nederland heeft er in 2011 voor gekozen om dit beginsel niet wettelijk te verankeren, omdat zowel het Openbaar Ministerie (OM) als de rechter ervoor kan kiezen niet te vervolgen, dan wel geen straf op te leggen. Toch rees vrijwel meteen de vraag of Nederland hiermee wel aan de juridische verplichtingen van de Europese richtlijn voldoet. De Nationaal Rapporteur gaf in 2017 aan dat de vraag of slachtoffers bescherming krijgen van het non-punishmentbeginsel vooral afhangt van de vraag of officieren van justitie en rechters het principe in acht nemen. De Rapporteur benadrukte dat het beginsel een steviger plek in de strafrechtketen zou moeten krijgen.
Non-punishment door OM zelden toegepast
Ceuleers: “Twaalf jaar sinds het bestaan van het non-punishmentprincipe is duidelijk dat de bescherming die dit principe moet bieden voor slachtoffers van mensenhandel verre van vanzelfsprekend is. De toepassing ervan is in de uitvoering nog steeds niet duidelijk en helder geregeld.” Onderzoek van CKM laat zien dat het OM het principe zelden toepast, laat staan dat dit op een transparante, gestructureerde wijze gebeurt waar slachtoffers vertrouwen aan kunnen ontlenen of een beroep op kunnen doen. Dat de toepassing van het principe problematisch is, is iets dat zelfs het Openbaar Ministerie erkent.
Ook door de rechtbank niet goed beschermd
Ook rechters passen het non-punishmentbeginsel onduidelijk toe, concludeerden onderzoekers Van Loenen en Medema-Baroud eerder dit jaar. Rechters nemen het non-punishmentbeginsel bijvoorbeeld niet expliciet mee in hun overwegingen. Of zij wijzen een beroep op het beginsel af, om vervolgens, opmerkelijk genoeg, in de strafmaat wel rekening houden met het feit dat de verdachte zowel verdachte als slachtoffer is. Het non-punishmentbeginsel is juist bedoeld voor dit soort zaken waarin slachtoffers iets strafbaars hebben moeten doen. Bovendien concluderen Van Loenen en Medema-Baroud dat rechters van slachtoffers verwachten dat zij zelf de bewijslast met betrekking tot hun slachtofferschap kunnen dragen, en dat zij over hun slachtofferschap verklaren. In de praktijk gaat het vaak om kwetsbare personen in kwetsbare posities en kunnen we dit onmogelijk van hen verlangen. De onderzoekers spreken van een problematische ontwikkeling, nu met de toename van criminele uitbuiting onder Nederlandse jongeren, het belang van het non-punishmentbeginsel juist groeit.
Shamir Ceuleers: Het is duidelijk dat de huidige werkwijze niet werkt.
Aanpak van uitbuiting door criminelen urgenter dan ooit
Ceuleers ziet dat net zo: “We zien een enorme toename van het aantal slachtoffers van criminele uitbuiting. Vaak is het gelinkt aan de ondermijnende drugscriminaliteit. Daarmee is het probleem urgenter dan ooit. Niettemin blijven de bewindspersonen vasthouden aan de argumenten uit 2012.” In hun beantwoording stellen bewindspersonen namelijk, net als rond het ontstaan van het non-punishmentbeginsel, dat de bestaande mogelijkheden “zowel de officier van justitie als de rechter in voldoende mate in staat stellen om het beginsel op een adequate wijze toe te passen en daarbij ook rekening te houden met de concrete omstandigheden die zich in deze zaken voordoen.”
Die redenering is verouderd. Ceuleers: “Het is duidelijk dat de huidige werkwijze niet werkt. Niet voor de slachtoffers die als dader worden vervolgd én niet voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Nu is de tijd om dit wettelijk te verankeren. Dan kunnen we de uitvoering eindelijk goed te regelen. Dan kunnen eindelijk de criminelen die slachtoffers uitbuiten worden gepakt.”